Door onze airbnb advocaat Jim Frielink

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de gemeente Amsterdam teruggefloten omdat de boete van € 6000,- die wordt opgelegd vanwege het niet melden van vakantieverhuur niet mogelijk is.

Kort gezegd stelt de RvS zich in de uitspraak van 29 januari 2020 op het standpunt dat de Huisvestingswet geen mogelijkheid biedt aan de gemeente Amsterdam om een vrijstelling te verlenen voor het verbod. De gemeente geeft via de Huisvestingsverordening Amsterdam echter wel een vrijstelling van dit wettelijke verbod, zodat die regeling als onverbindend moet worden beschouwd.

De juridische overweging

In de uitspraak wordt in rechtsoverwegingen 4.1 en 4.2 de juridische analyse gegeven. De RvS stelt voorop dat de Huisvestingsverordening Amsterdam (2016) een algemeen verbindend voorschrift is dat door de rechter exceptief (indringend) getoetst moet worden. De RvS kijkt vervolgens welke mogelijkheid de Huisvestingswet de gemeente Amsterdam biedt bij de handhaving van woningonttrekking.

De Huisvestingswet biedt de mogelijkheid om boetes op te leggen in geval van woningonttrekking. Die mogelijkheid moet dan wel door de betreffende gemeente worden opgenomen in de Huisvestingsverordening. Dat heeft Amsterdam ook gedaan, waarbij Amsterdam stelt dat er voor het onttrekken van een woning aan woningvoorraad een boete van € 20.500,- opgelegd kan worden, maar dat er géén vergunning nodig is (en dus ook geen boete wordt opgelegd) indien men voldoet aan de eisen die in artikel 3.1.2 lid 5 (thans 3.1.2 lid 4) van de Huisvestingsverordening Amsterdam.

Simpel gezegd: woningonttrekking mag niet, maar we leggen daar geen boete voor op indien men ingeschreven staat in de BRP, er zelf woont, niet meer dan 30 dagen verhuurt én er vooraf melding wordt gedaan van de verhuur.

De RvS overweegt dat artikel 3.1.2. lid 5 van de Hv een vrijstelling verlenen voor een verbod dat in een hogere wet (namelijk de Huisvestingswet) is opgenomen. De gemeente Amsterdam beschikt niet over de bevoegdheid om een dergelijke vrijstelling te verlenen, zodat dat artikel, waarin de vrijstelling wordt gegeven, onverbindend moet worden verklaard, aldus de RvS.

Gevolgen

Het gevolg van deze overweging is dat het opleggen van een boete voor het niet naleven van de meldplicht, dat gestoeld is op het onverbindend verklaarde artikel 3.1.2 lid 5 van de Huisvestingsverordening, niet mogelijk is. De gemeente, zo stelt de RvS kan nog steeds een boete opleggen voor het onttrekken van een woning aan de woningvoorraad (ter hoogte van thans € 20.750), maar niet voor het niet naleven van de meldplicht.

Een eerste bestudering van de uitspraak en de regelgeving doet vermoeden dat de uitspraak uitsluitend relevant is voor de boete voor het niet naleven van de meldplicht. De Huisvestingsverordening bevat een boetebedrag van € 20.750,- voor het niet naleven van artikel 3.1.2 vierde lid a tot en met 4 van de Huisvestingsverordening, maar ook een boetebedrag van € 20.750,- voor het handelen in strijd met artikel 21 van de Huisvestingswet. Een boete die gebaseerd wordt op dit deel van de tabel zal dan wel wetmatig zijn, terwijl een even hoge boete vanwege het niet naleven van artikel 3.1.2 vierde lid a tot en met 4 niet wetmatig is. De vraag is dan ook of deze hogere boetes ook wel in stand kunnen blijven. Hopelijk komt daar snel duidelijkheid over in de lopende procedures.